Open brief
aan iedereen die ruzie maakt
Staakt het vuren. Wat zou er dan gebeuren? Staakt het vuren. Wat blijft er daarna over? Een saai leven? Niks meer om voor te vechten?
“Maar ik geloof hierin en dat zal ik een ander duidelijk maken! Ik vecht voor waar ik in geloof! Ik vecht ervoor! Dit is mijn land.”
“Waar staat dat dan geschreven?”
“Dit is mijn land! Het staat in boeken!”
“Het staat waar?”
“In boeken! Klaar. Ik stop niet met vechten. Want ik geloof ergens in. Dat dit land van mij is en dat het voor ons volk is en dat het aan mij is om het te bezitten en om er te wonen. Ik geloof dat het is afgepakt en dat er mensen wonen die er niet horen te wonen, want die horen niet tot ons volk en die moeten dus van het land af. En daarom maak ik ze dood en gooi ik bommen op ziekenhuizen en weeshuizen en andere shit. De mensen moeten daar weg, want dit is mijn land. Dit is ons beloofd en nu wonen zij er en zij horen er niet bij. Zij zijn fout.”
“Maar die mensen wonen er al even toch?”
“Zij zijn fout, daarom moeten ze dood als ze niet weggaan, want dan vecht ik ervoor dat ik mijn land terugkrijg.”
“Terugkrijg?”
“Ja, want het is ons land.”
“Maar je hebt er nooit gewoond.”
“Dat weet ik, maar het is ons beloofd al heel lang geleden, dus zij moeten weg.”
“Wie is zij? Heb je dat wel eens onder de loep genomen? Heb je wel eens zuiver gekeken wie die zij zijn? En wie is wij?”
“Wij zijn het volk van Israel en het land is aan ons beloofd.”
“U bedoelt toch niet het beloofde land dat ergens in een boek staat opgeschreven dat duizenden jaren geleden in een ander tijdperk is geschreven? Een boek dat in de lineaire tijdsgeschiedenis pakweg 2000 jaar geleden is opgetekend door mensen die u niet kent, maar blijkbaar wel gelooft. En de mensen die op dat stuk land wonen waarmee u kunt spreken, gelooft u niet? Wat maakt dat u letters in een boek wel gelooft en mensen van vlees en bloed, waarmee u in gesprek kunt, niet gelooft? Wat maakt dat u letters gelooft? Wie heeft die letters geschreven?”
“Profeten.”
“Kent u die? Persoonlijk bedoel ik.”
“Nee.”
“En toch gelooft u die?”
“Ja, want het is een heilig boek.”
“Wie heeft dat boek heilig verklaard?”
“De paus.”
“Wie?”
“De paus.”
“Welke paus? Of was het eigenlijk wel de paus? Wie heeft dat boek heilig verklaard? En wanneer?”
“Dat weet ik niet. Het is heilig, want het is geschreven door profeten.”
“Wie zijn die profeten? Wie waren die profeten? Kent u ze persoonlijk? Heeft u ze de hand geschud en in de ogen gekeken? Wat weet u over de tijd waarin het boek geschreven is? Waar staat exact dat het land aan u beloofd is? Waar staat überhaupt het stuk land beschreven? Exact. Welk stuk land betreft het?
U kijkt uw buurman aan en zegt: “Dit is mijn land”. Zijn huis staat erop. Maar: “Dit is mijn land”. Waar staat dat het uw land is? Waar staat überhaupt dat u grond kunt bezitten? Wie heeft bedacht dat grond bezit kan zijn? Iemand heeft ergens bedacht dat grond bezit kan zijn. Ik weet niet waar, maar ergens, al lang geleden hebben mensen bedacht, dit stuk land is van mij, dus ik zet er een hek omheen. En toen dacht een andere man of vrouw: vanaf dat hek tot aan de rivier is van mij. Toen bleek het stuk grond van de buurman of vrouw ineens vruchtbaarder, omdat het bij de rivier lag. En de man die het hek plaatste kon niet meer bij de rivier komen, althans, hij moest omlopen en dat bleek niet zo handig. Dus werd de buurman die het hek plaatste boos, want de buurman/vrouw zat in de weg. Hij vergat onderwijl dat hij was begonnen een hek op een stuk grond te zetten en daar het bordje ‘mij’ op te zetten. Zomaar, vergeten. Hij werd boos op de buurman/vrouw dat zijn/haar grond hem in de weg zat. Maar de buurman/vrouw had niet eens een hek geplaatst. Want dat was zijn hek. De buurman/vrouw had alleen gezegd ‘dit is dan van mij’, want blijkbaar is dat van jou en blijkbaar kun je grond bezitten, dus dan claim ik dit stukje grond als ‘van mij’.
En toen dacht een nog grotere man: ‘ik bezit al het land’. Al het land is van mij, dus jullie wonen op míjn land. Het is allemaal van mij, want ik ben koning of baas, dus de grond is van mij. Ik ben geboren en belangrijk, ik ben de baas, dit is van mij. Dus jullie moeten mij betalen om op mijn grond te wonen.
“Maar” zei de buurman, “waar staat dan dat dit, deze grond van U is?”
“Nergens, maar je woont in mijn land, dus je moet aan mij betalen, want anders dood ik je.” De buurman/vrouw die de grond tot aan de rivier had geclaimd, zonder hek, overkwam hetzelfde. Ook hij/zij moest gaan betalen aan de koning, want alle grond was van hem, want het lag in zijn land. Maar ze konden niet betalen, want de man had geen oogst dit jaar. De buurman/vrouw wel, maar die had precies genoeg voor het gezin met 10 kinderen en mensen in het dorp die ze voedsel gaven, omdat die geen voedsel hadden gevonden dit jaar. Nu werden ze samen boos op de koning. De buurman en de buurman/vrouw werden samen boos op de koning. Ineens waren ze ‘wij’ en ‘hij’ de koning. Dat lucht op. Want samen boos worden maakt je heel krachtig. Samen bal je de vuist.
Maar de koning kon dat ook. Die betaalde mensen met het graan en de dieren van andere mensen om de vuisten voor hem te ballen. Want die mensen die hij betaalde, die hadden geen graan en dieren om in leven te blijven en de koning bood het hen aan alleen maar om de buurman en buurman/vrouw te zeggen dat ze fout waren, omdat ze de koning niet betaalden. Dus de koning was goed voor hen, die zorgde voor hen. En de buurman en buurman/vrouw waren fout, want die woonden op land van de koning dus moesten ze betalen. En zij wilden niet dood. Huh? Zij wilden niet dood, want als ze geen eten hadden, gingen ze dood. Want in hun dorp was er veel te weinig eten om alle monden te voeden, dus moesten ze iets ondernemen en de koning bood het hen aan, maar daarvoor moesten ze wel iets doen, wat ze eigenlijk gek vonden en niet wilden doen, maar toch deden, want anders gingen ze dood. En gingen hun kinderen dood. En hun oude ouders die eigenlijk al niet meer konden leven, maar wel heel belangrijk voor hun waren. Dus gingen ze vechten met de buurman en buurman/vrouw om voor de koning eten te verzamelen, zodat de koning hun dat eten kon geven, en het grootste deel van wat ze verzamelden ergens kon opslaan, zodat hij er nog meer van kon verzamelen en altijd genoeg had voor als hij mensen nodig had om eten bij anderen te verzamelen. En dat lieve mensen is hoe het werkt.
De koning voelt zich lekker machtig. En de andere mensen wisten allang niet meer waarom ze vochten of waren op zijn minst in verwarring. En de buurman wist allang niet meer dat het begonnen was bij zijn hek. En zijn kinderen wisten dat zeker niet meer, dat hij een hek had geplaatst en dat daarom ruzie was ontstaan. En de kinderen van zijn kinderen en de kinderen van diens kinderen en de kinderen van diens kinderen en de kinderen van diens kinderen, die hadden een wijze man die een boek had, geschreven vol met letters die woorden zijn en vol met verhalen over een koning die oppermachtig was en bepaald had dat dat land van hem was, want het stond in het boek geschreven. En daarom weten de kinderen van de kinderen van de kinderen van de kinderen dat dat land met het hek erom, dat naast het land ligt tussen het hek en de rivier, dat dat land van hen is. En dat het niet zo vruchtbaar is als het land van de buurman/vrouw waar ze ruzie mee hebben. Ze weten niet dat ze moeten overleven omdat iemand ooit een hek plaatste en niet bedacht had dat dat niet zo handig was, omdat als de ander ook zegt ‘dit is van mij’, dat je dan moet omlopen naar de rivier en dat het water van de rivier dan niet heel gemakkelijk jouw land, dat niet van jou is, niet meer bereikt. En de buurman/vrouw die geen hek had geplaatst en er überhaupt niks van begreep, dat die met de gebakken peren bleef zitten, want die moest ineens de koning gaan betalen, terwijl hij/zij alleen maar had gezegd tegen de buurman dat dat land van zijn hek tot aan de rivier dan van hem/haar was, omdat dat gewoon zo leek te moeten zijn, omdat de buurman dat ook had gezegd. En de kinderen van de kinderen van de kinderen van de kinderen etc die wisten niet beter meer dan dat het land van het hek tot aan de rivier van hen was en dat ze daarvoor aan de koning moesten betalen.
En nu mensen, nu wordt er gevochten. Want de buurman is het er niet mee eens dat dat land van zijn hek tot aan de rivier geclaimd is door iemand anders omdat hij er niet over na had gedacht dat het hek in de weg stond naar de rivier en dat dat gevolgen had voor zijn land.
Dit sterk vereenvoudigde verhaal geeft in kinderlijke taal aan wat de kern is van oorlog voeren. Denken dat je kunt bezitten. Denken in ‘van mij’. Denken in mij en zij. Denken. Denken. Denken. Alleen denken. En dan zeggen: “Maar het staat geschreven in letters en woorden”. Denken. Dat is denken. Denken. Denken. Onze hersenen denken. En onze hersenen hebben het ook wel eens níet bij het rechte eind. Maar dat zien we niet. Dat willen we niet zien. Want we geloven. Waar geloven we precies in? Oh ja, in een boek met letters erin en woorden. Waarin de koning iets heeft opgeschreven over betalen en land dat van hem is. En niet van hun. Van hem. En dat zijn volk, wie is dat precies? Wie is precies het volk van de koning? Oh ja, die mensen die hij betaalde om bij de mensen met het hek om de grond die hebben gezegd ‘van mij’, om die mensen graan en dieren te laten betalen aan hem de koning, omdat het zijn land is. En waar stond precies beschreven dat het zijn land was? Dat hebben profeten opgeschreven. Profeten die lang geleden leefden, misschien nog wel langer geleden dan de koning, maar dat wist de koning niet meer. Hij vond het zelf een origineel en verstandig idee dat hij zijn land claimde, want dan werd hij leuk gevonden door de mooie vrouw en dan was hij belangrijk en dan wilde ze met hem trouwen. En dan vonden andere mensen, vooral mannen, hem ook belangrijk en dat vond hij belangrijk, dat hij belangrijk gevonden werd, want dan voelde hij zich goed. En belangrijk en dat voelde weer extra goed. En dan voelde hij zich nog beter, hoe belangrijker hij gevonden werd, hoe beter hij zich voelde. Dus moest er meer komen en meer en meer en meer en het werkte, en meer en meer en meer en oh wat was hij belangrijk en wat voelde hij zich daar goed door. Hoe meer hoe belangrijker hoe beter hij zich voelde.
Ja, en zo werkt dat dus. In de hersenen van mensen. In de kleine hersenen van mensen. Wat jammer dat we de rest niet gebruiken, zodat we de zinloosheid van dat belangrijk zijn zien. Want inmiddels zit dat in de hersenen, omdat we niet beter meer weten, omdat het ergens staat opgeschreven in boeken met letters en woorden en iemand ergens gezegd heeft dat dat boek belangrijk is, want het is heilig, wat ook alleen maar een woord is en we weten eigenlijk niet wie dat gezegd heeft, want die persoon kennen we niet, die leefde lang geleden. Die is ook heilig die persoon, maar we geloven die wel en niet onze buurman of vrouw, want die wonen op ons land. Want die heilige persoon die heeft gezegd dat dat ons land is, net zoals de koning dat deed. Maar dan misschien niet zoals de koning daar mensen voor betaalde. Maar omdat hij goed wilde doen voor de mensen en dat land aanwees voor zijn volk. Wie is zijn volk? We weten het niet meer. Het stond wel ergens geschreven. Maar het is een mengelmoesje geworden toch. Weten we echt wie zijn volk is? We denken het te weten. Maar ja, dat is wat ik schrijf, we denken en denken en denken en denken te weten, want dat staat ergens zo geschreven, want de ouders van de ouders van de ouders van de ouders van de ouders van de ouders van de wijze man die kon schrijven heeft dit in een papieren klosje opgeschreven en dat verstopt omdat hij dacht dat het wijs was dat mensen het ergens nog vonden. De wijze man had geen idee dat het zoveel duizenden jaren later zoveel invloed zou hebben op zoveel levens. Hij had geen idee dat er oorlogen gevoerd zouden worden over wat hij opgeschreven had. Dan had hij de letters nooit gebruikt om er woorden en zinnen van te maken. Hij had de letters nooit gebruikt als hij had geweten dat er mensen zouden worden gedood want hij wilde niet dat mensen dood zouden gaan door zijn letters en woorden en zinnen. Hij wilde dat mensen samen zouden leven en voor elkaar zouden zorgen. Hij wilde dat liefde hoogtij vierde voor de mensheid die na hem zou komen. Die geboren zouden worden en elkaar zouden begroeten als buurman en buurman/vrouw en samen hun land zouden ontginnen om de monden van gezinnen en dorpen te voeden. Die samen in de rivier zouden zwemmen, hun was doen en het water zouden gebruiken om het land waarop de huizen staan samen van water te voorzien, zodat er graan gaat groeien waarmee ze dorpen kunnen voorzien van eten, ook in de barre koude tijd van het jaar. Waarin ze het vlees van de dieren gebruiken om alle monden te voeden die bij hen wonen en de huiden van de dieren gebruiken om aan te warmen. Het hout dat de buurvrouw in het bos bij elkaar gesprokkeld heeft, maakt de mensen in het dorp warm. En ze zitten knus bij elkaar als ze het eten eten wat van het land komt, dat niet van hen is, maar van de planeet. Ze eerbiedigen de planeet die hen zo rijkelijk van voedsel heeft voorzien, ook al is het weinig voedsel, het is precies genoeg om gevoed te worden. De rivier die samenwerkt met de mensen en het land en de dieren om hen allemaal leven te geven. En vreugde.
Het leven dat zo wijs is te leveren precies wat het nodig heeft om te leven. Waar is dat leven gebleven? Waar is dat leven gebleven? In een land waar hekken omheen staan en oorlog wordt gevoerd. Waar is dat leven gebleven? Ik zucht. Ik huil. Ik ween de tranen uit mijn zijn. Dit ben ik niet meer. Zucht. Ik hoop dat vele mensen deze tekst gaan lezen zodat ze de absurditeit inzien van waar ze mee bezig zijn. In kinderlijk eenvoudige taal, letters, woorden, zinnen, omdat zij ons grootste goed zijn en niet begrijpen waarom het hek er staat en de vader en de moeder ruzie hebben en bommen gooien op ziekenhuizen en weeshuizen. Zie door de ogen van jouw kinderen en staakt het vuren.